dinsdag 24 juli 2007

Waarom?

Soms kom je als archeoloog in contact met curieuze vondsten zonder deze zelf eerst op te hoeven graven. Zo is de Amersfoortse archeologische dienst al enige tijd in het bezit van een zeer merkwaardig vondsten-trio uit de Amersfoortse bodem, waarvoor we zelf niet de grond in hoefden te gaan.

Enkele jaren geleden kregen wij namelijk van collegae van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek een aantal houten vondstenkistjes en een stapeltje oud en vergeeld papier toegespeeld. De kistjes met inhoud waren lange tijd bij het Anatomisch Lab in Utrecht geweest. Na opheffing daarvan zijn ze weer bij de R.O.B. teruggekomen. In de kistjes werden vele verschillende menselijke skeletdelen bewaard, en de papieren vormden het bijbehorende inventarisatie- en onderzoeksrapport. Volgend de papieren waren de botten gevonden op 9 november 1962 in 'put 1 en 3, St. Joriskerk'. Navraag leverde wat meer duidelijkheid: de botten zijn in 1962 tijdens de werkzaamheden voor de aanleg van de centrale verwarming in de kerk naar boven gekomen. Enkele archeologen van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, die de restauratie nauwlettend volgden, hebben de botten overgebracht naar het Anatomisch Lab waar ze in mei 1963 zijn onderzocht.

"Bijzonder merkwaardige vondsten", fluisterde men ons toe bij het overhandigen, en bij het openen van het eerste kistje werd direct duidelijk waarom: een opvallend stel donkere ogen staarden ons aan. In het kistje bevond zich een schedel waarbij leistenen schijfjes in de oogkassen waren gemetseld. Uiteindelijk bleken tussen de botten in de overige kistjes nog 2 schedels met een dergelijke 'in het oog springende' modificatie te zitten. Inderdaad: 'bijzonder merkwaardig vondsten'.

De drie schedels hebben sinds hun ontdekking bij vele mensen vragen opgeroepen, en vanaf het moment dat ze in ons bezit zijn gekomen horen wij ook bij de groep speculerende niet-weters. Slechts enkele vragen hebben we door nader onderzoek wel kunnen beantwoorden: alle drie de schedels hebben toebehoord aan volwassen mannen en het lei is pas nadat deze mannen overleden waren in de oogkassen gemetseld. Het gebeurde zelfs lange tijd na het overlijden: bij het plaatsen van de metselspecie waren het al 'schone' (d.w.z. ontvleesde) schedels. De meest dringende vragen zijn echter nog steeds onbeantwoord; waaróm die leischijfjes in de oogkassen geplaatst? Wie heeft dit gedaan? Wanneer is het gebeurd en waarvoor? Waarom deze drie schedels? Of we hier ooit achter komen?

We hebben natuurlijk wel onze vermoedens: door het plaatsen van de leischijfjes ontstaan visueel zeer donkere ('lege') oogkassen; een grimmig resultaat waarvan wel aangenomen mag worden dat het ook juist met dit doel is gedaan. Zichtbare opstelling van de schedels daarna is dan wel een voorwaarde. Misschien waren ze een onderdeel van het soort morbide display, dat in de 14de eeuw (de tijd van de dodendans) hier en daar tot zeer grote en uitgebreide objecten kon worden. Uiteindelijk moeten de schedels wederom in de grond terecht zijn gekomen.

we leggen ze in de scheplogvitrine, komende woensdag.