maandag 13 augustus 2007

vraagje

Bij het doorbladeren van de Archeologische Kroniek 2004-05 van de provincie Utrecht die ik vorige week ontving, kwam de vraag voor de zoveelste bij mij op; is de klei die in Amersfoort wordt gevonden zee- of rivierklei? Groet, W.


Beste W.

Eigenlijk komt het alle twee hier voor; zowel rivierklei, als zeeklei. Ik zal het uitleggen:

De oorsprong van ons landschap ligt in de voorlaatste ijstijd (Saalien, van 300.000 tot 100.000 v. Chr., ook wel Riss-glaciaal genoemd), toen het landijs precies tot hier reikte. Gletsjers stuwden de bevroren ondergrond voor zich uit en vormden zo het bekken van de Gelderse Vallei met de stuwwallen rondom; de Utrechtse Heuvelrug en het Veluwemassief.Onder het ijs vormde zich een moerene: een dikke laag keileem. Deze bevindt zich op grote diepte (>20 meter).

In de warme periode die hierop volgde, het Eemien (100.000 - 70.000 v. Chr., ook wel Riss-Würm Interglaciaal), smolt de ijsmassa. In het uitgesleten bekken kon het water moeilijk weg en ontstond een binnenzee: de Eemzee. Door toenemende grondwaterstand raakte deze verbonden met de andere zeeen en oceanen, en was dus zout. Op de bodem van deze zee zette zich klei af; zeekleidus, het bevindt zich tussen de 20 en de 14 meter diep onder het oppervlak.

Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien, van 117.000 tot 11.500 jaar geleden) reikte het landijs niet verder dan Noord-Duitsland en lag Nederland in een poolwoestijn. De wind verplaatste enorme hoeveelheden zand van de Utrechtse Heuvelrug naar de lager gelegen delen. In het inmiddels drooggevallen bekken van de Eemzee werd een vlakke deken van eolisch zand (‘dekzand’) afgezet, met daarop duinen
(‘dekzandruggen’). Tussen de dekzandruggen zochten diverse beken hun weg. Ter hoogte van het huidige Amersfoort kwomen ze vanuit het zuidoosten bij elkaar en stromen gezamenlijk als de rivier de Eem verder naar het IJsselmeer (ooit Zuiderzee). De beken en rivieren zette (spaarzaam echter) rivierklei af.

In de huidige warme periode, het Holoceen (van 8.500 v. Chr. tot heden), raakte het toendralandschap langzaam begroeid met bossen. Tussen land en zee ontstond een vochtige zone (door de steiging van het grondwater) waarin veen groeide. De Geldersevallei veranderde in een ondiep moeras en raakte vanuit het noorden uiteindelijk tot aan de stuwwallen overgroeid met basisveen. Door overstromingen vanuit het noorden (Zuiderzee) werd over dit veen en dekzand plaatselijk klei afgezet, de Zuiderzee was zout, dus: zeeklei.