donderdag 5 december 2013

Boren en de Bodem: deel 2

Het vorige scheplogje over Boren en de bodem toonde hoe archeologen de bodem proberen te lezen met een handboor. Er zijn echter ook andere, luiere manieren om bodemboringen uit te voeren. Met de avegaarboor kan bijvoorbeeld sneller, dieper en meer grond (op)geboord worden. De avegaar, een grote schroefboor, wordt geplaatst in een machine die ook de aandrijving en richting van de boor regelt. De avegaar schroeft zichzelf de bodem in. Zodra de avegaar op de gewenste diepte is, kan deze weer omhoog getrokken worden. In de boor is vervolgens het bodemprofiel zichtbaar. De boor kan gebruikt worden voor het boren op grotere dieptes, en wanneer grote grondmonsters genomen moeten worden.

Tijdens een project in Bunschoten wordt op een diepte van ongeveer drie meter onder het maaiveld gekeken of er een intacte prehistorische bodem aanwezig is. In de Prehistorie lag het loopniveau waar mensen op leefden een stuk lager dan het nu ligt. Er is in de loop der eeuwen een dik pakket veen en klein overheen gegroeid en gespoeld. De avegaarboor dringt makkelijk door dit dikke pakket heen. Zodra de boor bij het archeologisch interessante niveau aankomt, het dekzand, wordt de boor weer omhoog gehaald. Vervolgens wordt het dekzand bemonsterd. De monsters worden gezeefd om te kijken of er bijvoorbeeld vuursteen in zit. Dit zou namelijk kunnen wijzen op de aanwezigheid van prehistorische jagers-verzamelaars in het gebied. Enige nadeel van deze luie methode: het is een stuk lastiger om warm te blijven in deze koude wintermaanden.